Een verhaal

Dit verhaal heb ik niet zelf verzonnen. Ik heb het ergens gelezen en het was beter geschreven dan ik het hier vertel. Dus eigenlijk is het plagiaat. Dat kan me overigens niks schelen. Omdat het me zo aansprak, kon ik het niet laten om het een beetje aan te passen en op mijn manier opnieuw te vertellen. Een cover-story, dus eigenlijk. Voor Tiba’s 8e verjaardag.

…………………………

Ik loop al een tijdje tussen de maisvelden over de weg van gele bakstenen en neurie het bijpassende wijsje. De zon schijnt, en het is lekker warm. Het ruikt naar lelietjes van dalen en in de verte schittert er iets. Zo had ik me Kansas niet voorgesteld. En wat doe ik hier eigenlijk en waarom ben ik hier?

Naast me hopt een zwart katje met een zwabberende buik over de berm….en het dringt opeens tot me door dat ik dood ben. Ik herinner me dat ik doodging en de wijze waarop. En het katje naast me is Kucing Hitam Tiba-tiba, kortweg, Tiba. En Tiba is ook dood. Al een hele tijd zelfs. Nu heb ik voor ( en ook na) Tiba andere katten gehad, maar zij is altijd mijn beste makkertje geweest in een tijd dat ik het moeilijk had. Ik djongkok aan de kant van de weg en Tiba komt naar me toe en klimt op mijn schouder. Dat heeft ze bij leven nooit gedaan, maar goed ook, want ze woog zelfs nadat ze op dieet was geweest toch een goeie zeven kilo. Maar dat gewicht hindert me hier niet en met een kat op mijn schouder wandel ik verder, wellicht naar st.Yves. De man met zijn zeven vrouwen kom ik echter niet tegen.

Het valt me op dat er eigenlijk helemaal geen verkeer is en ook helemaal geen andere mensen. In de verte vliegen wat vogels en er lopen…. rendieren? door de maisvelden. Ik kan dat zien omdat het landschap wat eerst vlak was steeds glooiender wordt en de weg waarop ik loop volgt de kam van een heuvelrug. Gelukkig maar, want zelfs in mijn marching days met vierdaagsewandelingen had ik altijd de pest gehad aan heuvel-op lopen.

Er zoemen wat insecten, of het bijen zijn of muggen kan ik niet vaststellen. De gele bakstenen gaan over in een weg, van wat eerst nog het meest lijkt op massief gouden bakstenen en daarna warempel in een massief gouden wegdek….. en aan mijn linkerhand begint een lage witte muur die gaandeweg hoger wordt tot hij ver boven me uittorent. De muur is hagelwit en hoewel hij fel wordt beschenen door de vrij laag staande zon aan mijn rechterkant schittert hij niet echt verblindend. Oh, this is going South, denk ik, zon op mijn rechteroor….totdat het tot me doordringt dat ik niet weet of het ochtend of avond is…..en dat die zon hoewel ik toch al een tijdje langs die witte muur liep, eigenlijk onbeweeglijk aan de lucht staat. En dat ik geen schaduw werp.  Raar.

Enfin, na een paar uur wandelen ( en ik baal dat ik geen wandelstok heb, hoewel ik mijn rechterknie met zijn titanium plaat eigenlijk niet voel) maakt de weg een paar bochten en na een bocht naar links is daar opeens die poort in de muur.

Die poort is Disney Metro Goldwyn Mayer belachelijk, werkelijk potsierlijk. Wel drie meter hoge dubbel openslaande porte-brisee deuren zou mijn leraar Nederlands gezegd hebben. En natuurlijk van – parelmoer. Met een gouden drempel van zeven treden. En gouden deurposten en een boog van, jawel, gouden bakstenen met een hah!, witmarmeren sluitsteen, zoals het hoort, meesterlijk van afwerking en een grote bekwaamheid in de uitvoering tonende. En op de deur een spreuk in runenschrift die me vaag bekend voorkomt maar die terwijl ik ernaar kijk verandert in een opschrift in wat ik me als Lord-of-the-Rings fan natuurlijk herinner als het opschrift boven de poort die toegang gaf tot de berg. Dus weet ik ook wat daar staat: “Say: ‘friend’, and enter”.   Dus net als Gandalf zeg ik: “Mellon” . En er gebeurt niets.

Tiba springt van mijn schouder en gaat langs de kant van de weg zich zitten wassen. Achterpoot rechtstandig in de lucht, voorpootje erom heen geklemd om beter de achterkant van haar dij te kunnen likken.

Ik heb nooit uitgeblonken door een overmaat aan geduld. Oh, ik kan uren bezig zijn met priegelende geduldwerkjes maar daar is het werk de lol van het doen. Als er iets moet gebeuren mag dat op ieder tijdstip, als het maar nu is. Dus met een beetje ongedurigheid zeg ik op overtuigende toon: Zeg “Vriend” (aanhalingstekens uitsprekend), doe eens open.

En daar zwaaien de deuren naar binnen (huh?) open en op de drempel staat een man van vagelijk mediterrane afkomst, met een zilvergrijze baard, gekleed in hollywood oosterse kledij, die vriendelijk naar me knikt.

Ik hoor van binnen een vaag geroezemoes van stemmen en zingen, het geluid van oude jazzmuziek en geuren van barbecue dringen tot me door. Overigens kan ik hoewel de deuren wijd open staan binnen niet zoveel zien, op die man na.

Lichtelijk grijnzend zeg ik: ” Es selaam aleikum” , waarop de man wel 36 blinkende tanden blootlacht en in het Nederlands tegen me begint te praten. “Goed zo, goed zo, maar die formele begroetingen zijn hier niet meer nodig! Je hebt het gemaakt, het is je gelukt, je bent hier aangekomen in de hemel! Al je zorgen en inspanningen zijn nu voorbij! Je hebt het eind van de reis bereikt! Kom binnen, kom binnen, ik heb een gouden beker voor je met prachtige koele witte muskaatwijn, en Johnny Walker Blue on the rocks en sate babi en spare ribs en natuurlijk frietjes. Kom binnen, doe je tegoed en dan zullen we eens zien wat voor een mooi plekje we voor je hebben.”

Wel, zo had ik het me eigenlijk niet voorgesteld. En sinds ik single malts heb leren waarderen hoef ik eigenlijk de duurste blends niet meer zo nodig. Wel, de man weet tenminste dat ik varkensvlees best lekker vind.

Tiba dartelt wat om me heen en maakt een vraag-geluidje. “Ja, poes” zeg ik, “jij ook” en ik vraag: ” Heb je wellicht ook wat water en kattebrokjes voor Tiba?”
De man kijkt me aan alsof ik beweerd heb dat democratie een efficiënte staatsvorm is. Hij zet zijn borst op en zegt geduldig: “Je weet toch dat dieren geen ziel hebben en dus ook niet in de hemel kunnen komen? Kom, draal niet langer en kom binnen!”
Nou, denk ik, Pope Francis dacht daar anders over! En alsof hij mijn gedachten kan lezen zegt de man: “Nee, Paus Franciscus is hier niet en hij had ongelijk. Over een heleboel dingen overigens.” Dit verbaast me.
Tiba duwt met haar hoofd tegen mijn been en maakt een zeurderig geluidje. Dat brengt me in actie. ” Nou, nee, dank u wel”, zeg ik. “Niet zonder Tiba”

En opeens is de man weg en is de deur dicht. Ik raap een licht pruttelende Tiba van de vloer en zeg: “Nou, dan gaan we maar eens verder.”

We lopen door, Tiba vrolijk om me heen huppend heeft opeens gezelschap van de katjes Ini en Itu,  en ook de foxterrier Teddy en de welshterrier Terry van Tedema, die allemaal harmonieus om de beurt een aaitje komen vragen en zich dan weer op hun plaats in het roedel voegen, dat nu wordt aangevoerd door de kater Itu, die met bedachtzame panterpassen vooroploopt zodat iedereen hem kan bijhouden. Ini hopt als een konijntje met sprongetjes in het rond, op haar koddige manier de achterpootjes gelijktijdig voor de voorpootjes neerzettend. Ik mis in deze menagerie mijn lieve knuffeldiertje Biru, die een blauwe rus als vader en een heilige birmaan als moeder had. Een liever beest dan dat grijze katje heb ik nooit gekend………tot ik besef waarom Biru hier ontbreekt. Biru is nog in leven en in een huishouden waar goed voor hem gezorgd wordt. Toch mis ik de kleine wel een beetje.

Ik vind inmiddels niets meer raar en wandel op mijn gemak achter de pasja met zijn gevolg aan. Na een tijdje klimt Tiba die groepsgedoe toch eigenlijk maar niks vindt weer op mijn schouder. Na een volgende bocht in de weg wordt de muur steeds lager totdat ie uiteindelijk weer ophoudt. Inmiddels zijn de maisvelden overgegaan in pasgemaaide korenvelden waar de korenschoven op klassieke manier staan opgesteld. De weg loopt duidelijk omlaag tot het landschap nauwelijks glooiend is. Het toch wel warme goud aan mijn voeten gaat weer over in gele baksteen, die verkruimelt en uiteindelijk loop ik voorafgegaan door de hele menagerie over een stoffige landweg. Aan mijn linkerhand nu een houten hek, oud en vaak hersteld, kan wel een likje verf of beits gebruiken. Het is nu duidelijk het eind van de middag, de zon is niet meer zo warm en in plaats van het gezoem van – ah, het waren vliegen – klinkt nu het geluid van krekels en vogeltjes (Tiba draait haar nekje rond of ze erbij kan, maar nee).

Dan zie ik op een kennelijk zojuist geploegde akker een boer staan, denim overall met bretels, strohoed, pijp in zijn mond, die bezig is een os uit te spannen van een houten ploeg waarmee hij kennelijk de hele akker heeft geploegd. Er is een opening in het hek, het hek staat wagenwijd open en een weggetje loopt langs de akker het erf op naar een onduidelijk huis verderop.
Inmiddels heb ik eigenlijk wel dorst dus ik roep de man aan: “Goedenavond, meneer. Ik heb kennelijk de hele dag gelopen, heeft u wellicht wat water voor me?” De man kijkt me aan en zegt bedachtzaam: “Daar op het erf is een pomp, ga je gang. En er is ook nog wel een bak waar je dieren uit kunnen drinken”.   Ik zie de pomp en een lage houten bak, pomp eerst water voor de beesten die als uitgedroogd staan te slebberen. Als ze uitgedronken zijn drink ik ook wat ( ja uit dezelfde bak, ik ga niet onder een pomp hangen). Het water is koel, smaakt heerlijk en is zeer verkwikkend. Ik zie Ini die de man zit te bestuderen, kopje scheef. Terry snuffelt wat rond bij een hek waar een ezel of een muildier rustig staat te slapen. Teddy graaft wat, Tiba is gaan liggen en Itu zit aan mijn voeten.

Uit het huis komt een geur van versgebakken appeltaart. Kennelijk van appels van de grote appelboom die bij het huis staat. De man komt bedachtzaam naar me toe lopen. “Ik zie dat je de appeltaart al hebt geroken. Kom zo meteen maar mee, dan krijg je een stuk.”

Ik voel me verkwikt na die paar slokken koel water en ik ben opeens helemaal senang. Er hangt ook een vredige atmosfeer over het landschap, alles is in harmonie. Het is een prachtige zomeravond. En ik vraag: “Waar ben ik eigenlijk in hemelsnaam beland? Wat voor plek is dit?” De man grinnikt. ” ‘In hemelsnaam’ , ja dat is wel passend. Je bent hier in de Hemel. Wat dacht je dan?” Ik denk, we’re not in Kansas anymore, maar vraag: “De hemel? Maar wat is dat dan daar verderop waar ik vandaan kom?’

———

De man klinkt opeens alsof hij eeuwenoud is. En een beetje verdriet klinkt in zijn stem als hij zegt: “Je bedoelt die vent met de parelmoeren Poort en al dat goud? Nee. Dat is niet de Hemel.
Dat is de Hel.
De hel, dat is de plek waar de mensen naar binnen gaan die er geen been in zien om zelf te gaan genieten en onderwijl hun beste makkers buiten achter te laten.”

 

 

=.