st. Bernulphus, Oosterbeek

“Van verloren jaren en dingen die verdwenen zijn”

“So töricht wie die Zeiger der Uhren an zu fassen und zurück zu dreh’n
so töricht ist es auch um die Fluhren langvergang’ner Jahre zu sehen”

Dat zingt Reinhard Mey in een melancholiek lied, waarin hij uitlegt hoe dom het is om terug te gaan naar de plaatsen van je jeugd, alleen om te constateren dat de feiten en jaren je herinneringen hebben ingehaald. Het is een lied wat ik vaak afspeel, want Reinhard Mey is met zijn mooie teksten en zachtmoedige melodieën een favoriet van me.

Toch is dat precies wat ik al jaren doe. In de zomer, als het mooi weer is, stap ik een of twee keer per jaar op mijn motor en rijd in mijn zomermotorpak oostwaarts, voor een sentimental journey. Ik ga dan naar het dorp van mijn jeugd, om nog eens de plaatsen te bezoeken waar ik eens zo gelukkig was. Van 1960-1967 woonde ik in Oosterbeek, van mijn vijfde tot mijn elfde jaar.  Het huis waar ik woonde, dat was  de Paasberg nummer 10. Een paar jaar geleden stond het huis te koop, maar ja, ik had mijn werk bij Defensie in Den Haag dus ik kon het niet kopen. Het huis met de grote tuin en boomgaard met appelbomen, perebomen en kruis- en aalbessenstruiken erachter. Met de school met den bijbel ernaast, waar ik als katholiek jongetje natuurlijk niet schoolging. Wel speelden wij op zondag na de mis op dat grote lege schoolplein, terwijl de protestantse kinderen daarbinnen hun zwaarmoedige zondagsschoolgezangen zongen en jaloers naar buiten keken… 

Dan ga ik even naar de andere kant van het dorp, boven, waar de r.k. jongensschool st.Bernulphus stond en aan het andere uiteinde van het straatje de r.k. meisjesschool st. Liduina. En daartussen was de kleuterschool, die was wel gemengd. Het schoolgebouw staat er nog steeds, maar telkens als ik er ben heeft het een andere bestemming. Een paar jaar geleden was het een fitnesstrainingsoord. De laatste keer dat ik er was had men het schoolplein, waar ik zo vaak gevochten heb met troepen jongens omdat men me uitjouwde (destijds wist ik nog niet wat discriminatie of pesten was) totdat de bovenmeester me aan mijn oor van het schoolplein trok en in de hoek van de zesde klas tentoonstelde, omgebouwd tot een parkeerplaats en was het gebouw een onduidelijk soort consultancykantoor.

Dan ga ik ook even naar de hertjes in het hertenpark Hartenstein. Natuurlijk zijn het niet dezelfde hertjes waar ik vroeger uren naar kon kijken en proberen ze te voeren, maar toch. Generaal Urquhart’s hoofdkwartier hotel Hartenstein (tegenwoordig Airborne museum) was toen ik daar woonde het gemeentehuis, waar we op koninginnedag met de school onze aubades zongen. En ik rij ook altijd even naar boven, naar de Airborne begraafplaats om een eregroet te brengen aan de mannen van generaal Urquhart die daar begraven liggen. Zoals we dat als schoolkinderen altijd deden, alle schoolklassen met bloemen bij de herdenking. En je bloemen leggen bij een graf van iemand van 20 jaar….

Maar het eigenlijke doel van mijn tocht is  de st.Bernulphuskerk aan de Utrechtseweg. Met de begraafplaats erachter, met zoveel bekenden die daar nu verblijven en blij zijn met mijn bezoek. De oude pastoor, het hoofd der school, de buren van de Paasberg, ouders van mijn klasgenootjes en in later jaren, sommige van mijn klasgenootjes zelf. Soms zie ik daar gezinnetjes waarvan ik vermoed dat het kinderen en kleinkinderen van mijn bekenden zijn. 

De grote kastanjeboom die op het kerkplein aan de voorzij stond is er niet meer. Ik las het krantebericht dat net als veel paardekastanje bomen in Gelderland die boom, die voor mij iets als iets eeuwigs had, ten prooi was gevallen aan een ziekte en moest worden verwijderd. De herinnering aan die boom is blijvend, hij was toen voor mij zo groot en zoveel kastanjes heb ik daar geraapt. Daar maakten we met luciferstokjes en wol paarden en spinnen van.

Het grote bronzen beeld van het H.Hart van Christus staat er nog wel. Zonder een perkje eromheen als toen. Maar nog wel met de kogelgaten erin, stille getuigen van de slag om Arnhem. Ik hoop dat ze dat beeld daar laten staan nu de parochiekerk aan de eredienst zal worden onttrokken. 

Die kerk, is de kerk van mijn jeugd en eigenlijk het evenbeeld van mijn geloofsbelevenis. Mijn moeder, oorspronkelijk protestants, is in die kerk gedoopt, en ook mijn jongere broertje. Ik ben geboren in Djakarta, we zijn in oktober 1958 naar Nederland gekomen, mijn ouders en ik. Eerst een paar jaar in Rijswijk gewoond, tot mijn vader een baan bij der Rijksverkeersinspectie in Arnhem kreeg en we naar Oosterbeek verhuisden. Ik was acht en een half jaar enig kind toen mijn moeder tot haar verbazing op haar 42e in verwachting raakte en ik een broertje kreeg. En opeens kreeg ik ook nog een acht jaar oudere zus, dochter van mijn vader uit zijn eerste huwelijk en was ik de middelste…..

Toch waren dat de gelukkigste jaren van mijn leven. Ik herinner me nog de keren dat ik bij mijn avondgebed vroeg dat alles nog lang zo mocht blijven als het was, mijn papa en mama, mijn broertje en mijn zus en de hond Teddy.
 Ik was zo goed op school dat ze me een klas wilden laten overslaan, maar mijn vader stak daar een stokje voor omdat ik toch al een “vroege leerling” was (in september van mijn vijfde jaar al naar de ‘grote school’) en dan met jongens van twee jaar ouder in de klas zou zitten. Dus kreeg ik extra taken en soms een eigen klaslokaal omdat ik in de klas ‘alles al wist’.  We hadden een blokfluitclub onder leiding van meester Hollak en we liepen daarmee ook de airborne wandeltocht. Liedjes blazend. En mijn vader was de hopman van de katholieke verkennersgroep st. Bernulphus en dus werd ik welp in de bijbehorende welpenhorde.

Nooit zal ik de belofte van de verkenners vergeten, met zijn subtiele opdracht: “Op mijn woord van eer beloof ik, ernstig te zullen trachten, mijn plicht te doen tegenover God, de Kerk en mijn land, iedereen te helpen waar ik kan en de verkennerswet te gehoorzamen”. Ernstig te zullen trachten. Meer wordt er niet van je verwacht. De barmhartigheid van het katholieke geloof dat er rekening mee houdt dat er dingen gebeuren die je niet hebt gewild.

Het was een tijd van klassikaal gaan biechten in de biechthokjes (iedereen wilde bij de kapelaan maar ik ging liever bij meneer pastoor waar de anderen bang voor waren) en het oplepelen van je kleine pekelzonden, steeds dezelfde en met weglating van wat je eigenlijk echt had moeten biechten en ervan af komen met de oefening van berouw en een paar weesgegroetjes – of als je het bont had gemaakt een compleet rozenhoedje. Die penitentie kon je bidden in de kerkbanken maar ik ging liever naar de icoon van  – nog altijd – mijn schutspatrones, Maria van Altijddurende Bijstand. Die afbeelding was er al in Djakarta, ook in Rijswijk en ook in Oosterbeek. En aan het Tobameer, maar daarover later.

Het mooiste evenwel was dat ik met een paar van mijn vriendjes en klasgenoten werd uitverkoren voor het elitekorps van misdienaren. Toen werd de Bernulphuskerk een plaats waar ik woonde. We leerden -phonetisch- de antwoorden die we moesten geven voor de mis in het latijn uit ons hoofd …..”et introibo ad altare Dei, ad Deum qui laetificat iuventutem meam”. We liepen in het zwarte toog (de meeste te lang voor mij) en witte superplie. En ik kreeg een boekje van mijn vader waar het allemaal in stond met ook de nederlandse vertaling zodat ik tot op de dag van vandaag weet wat ik toen zei. We moesten een horloge dragen, want we mochten zelf weggaan uit de klas om op tijd te zijn voor een begrafenismis (met wijwater en wierook) of huwelijk waar we moesten dienen. En na afloop meteen naar school terug. Dat was een vertrouwensbaan voor degenen die wel een paar lessen konden missen.

De Bernulphuskerk had drie altaren, en had je  ‘s ochtends als misdienaar de vroege dienst, aan een van de zijaltaren, dan was je in je eentje met de priester, misboek omdragen voor epistel en evangelie, de ampullen aandragen voor de offerande en de wassing na de communie, het belletje luiden bij de consecratie en de latijnse antwoorden en als je die niet wist keek de priester je verwijtend aan en ging verder. Had je de latere dienst dan was dat op het hoogaltaar met zn tweeën en verdeelde je de taken. Die waren iets uitgebreider want je moest ook de kelk klaarzetten. Dan zaten je klasgenootjes in de kerk op de eerste vrijdag van de maand en deed je extra je best. Had je dienst voor het lof dan was je zondagavond en de volgende zaterdagavond de klos, in een ploeg van vier, wierookvat met toebehoren, wijwaterbak en kwast, altaarschel,……en dan zongen we ‘Tantum ergo sacramentum, veneremur cernui et antiqum documentum, novo cedat ritui……’ 

Met kerst de nachtmis mogen dienen was heel bijzonder, dan droegen we de rode toog en de superplie met goudkleurige kanten afzetting. Als misdienaar hoefde je niet veel te doen want de oudere acolyten deden het werk. Dan zaten we op bankjes op de trappen van het altaar met enorme waskaarsen in een houder. En we luisterden naar het koor wat van achterin de kerk, boven bij het orgel, prachtig de liederen ten gehore bracht. Ik werd vooral geroerd door. ‘Hoe leyt dit kindeken hier in de kou.’ Daarin kwam een solo voor voor een jongenssopraan. Dat was Tom met zijn heldere stem. De enige gelegenheid dat ik als misdienaar de koorknapen benijdde. 

En dan had je nog de meimaand met het bidden van de rozenkrans en de Goede week, met de voetwassing en op Goede Vrijdag de Kruisweg.

Die Kruisweg was mijn favoriet. Ook daarbij weer wijwaterbak en wierookvat, maar mijn taak was het voor de priester en de anderen uit dragen van de staf met het kruisbeeld. En dan stond je tijdens het gebed en de zang stil voor de kruiswegstatie en keek ernaar. Je kreeg ampel de tijd om ze goed te bestuderen. En dat deed ik dus ook.

Die kruiswegstaties waren beroemd. Dat wist ik toen nog niet, ik wist alleen dat ze door Jan Toorop waren geschilderd. Wie dat was leerde ik ook pas veel later toen ik allang niet meer in Oosterbeek woonde. Ik ken ze zo goed. De kleuren, de strakke geometrische lijnen en de zo treffende gelaatsuitdrukkingen. Voor mij zijn die afbeeldingen jaren eigenlijk altijd het epitoom van een kruisweg geweest. Tot ze uiteindelijk werden overtroffen. Maar ook daarover later. De statie die de meeste indruk op mij maakte was de vijfde statie, Simon van Cyrene helpt Christus het kruis te dragen. Waarom wist ik toen niet. Dat zou ook pas later komen.

Nu lopen die Kruiswegstaties gevaar. In de loop van de jaren zag ik bij mijn jaarlijkse “bedevaarten” hoe de kerk van mijn jeugd niet meer die kerk was. Er stonden minder banken in en de zijbeuken waren op een gegeven moment leeg. Het hoofdaltaar was verdwenen maar kwam op een gegeven moment weer terug. De houten zijaltaren waren weg. Maar de kruiswegstaties bleven en ook het kapelletje met Maria van Altijddurende Bijstand. Daar brandde ik dan een kaarsje en las de votiefkaartjes die op het prikbord waren gestoken…. Ik weet nog mijn schrik toen ik daar las van het overlijden van Frits, de oudste broer van een klasgenootje van me die monnik en priester was geworden, iets wat we toen eigenlijk allemaal wilden. Bij mij is dat na een halfslachtige poging niet gelukt. Te aards. Maar Maria is zich altijd met mijn leven blijven bemoeien. Gelukkig wel

Het grote verlies begon al toen na Vaticanum II de mis in het latijn en de voetgebeden met de psalm judica kwamen te vervallen. Daardoor was voor mij de lol eraf. Maar ja, met Pinksteren in de vijfde klas was het toch afgelopen, want Pa werd rijkshoofdinspecteur van het district Drente en we verhuisden naar Assen. Ik heb het hem eigenlijk nooit vergeven.

En nu wordt de kerk aan de eredienst onttrokken….. Als je een of twee keer per jaar komt dan is de ontwikkeling een paar losse momentopnames, foto’s in het album van je leven…. En dat leven gaat door en je vergeet, je vergeet… totdat……

“Moeder Maria bemoeit zich ermee.”

Ik, ik heb als kind geleerd, wat goed is en en verkeerd en ook van de drieëenheid hoop, geloof en liefde, maar helaas –
Helaas verloor ik het idee dat al ons wel en wee bestuurd wordt en gestuurd wordt door een Iets of door een Grote Baas” …..

Zoals in het mooie lied “Hoop” van Louis van Dijk verging het mij ook. Middelbare school, eindexamen, studeren in Leiden, afstuderen, carrière etc. en het katholieke geloof kwam onder het stof, als de foto albums van mijn jeugd. Ik kan daar veel over vertellen maar dat is voor een andere keer. Nu gaat het over st. Bernulphus.

Eigenlijk kwam die pas weer goed in beeld toen ik in 1992 begon met motorrijden. Dan zoek je voor een mooie zomerdag een bestemming voor een ritje en ach, laten we eens naar Oosterbeek rijden, lang niet geweest daar. En dan kom je weer in je dorp. En bij je huis. En bij je school en bij je kerk…… en bij je kruiswegstaties. En dan gebeuren er dingen.

Toorop aan het Tobameer

In 1993 ging ik met een vriendin op vakantie naar Indonesië. Dat was voor mij zeer bijzonder want ik was er na 1958 nooit meer geweest. Het landen op Medan, de geur van kretek, de kleuren – en het land pakte me weer op en trok me naar binnen, met alle bijzondere gebeurtenissen die de stille kracht kenmerken. Dat begon al met de immigratie officier die alle andere toeristen langdurig had ondervraagd ( je moet zo’n man een bankbiljet toeschuiven) maar mij bij het in ontvangst nemen van mijn paspoort toeriep: “ah! Lahir di sini!” ( Hier geboren!) en mij zonder enige verdere ondervraging doorstuurde. Maar goed, we kwamen op onze trip aan het Tobameer en het was zondagochtend. En hoewel ik helemaal geen trouw kerkganger meer was voelde ik de aandrang om naar de kerk te gaan. Onze gids wees me een kerkje aan de oever van het Tobameer, een kwartiertje lopen.  Ik ging daarheen en het viel me op dat de kerkklok niet luidde. Ik dacht dat dat wellicht door de islam was verboden maar het bleek een andere reden.

De mis was onverstaanbaar, want niet in het bahasa dat ik toen een beetje begreep maar in het Batak waar ik geen snars van verstond. Maar, toch uitstekend te volgen en ik kon de gebeden meebidden. Want de structuur en de vaste teksten van de katholieke liturgie hebben een eigen ritme dat voor de geoefende katholiek altijd te begrijpen is. Maar tijdens de preek die volstrekt langs me heen ging keek ik in het rond. En tot mijn starre verbazing hingen daar aan de muur – zwart/wit reproducties van de staties, geschilderd door Jan Toorop, uit de kerk van st. Bernulphus te Oosterbeek. Hoe kwamen die nou in Indonesië aan het Tobameer verzeild? Dus na de mis de priester aangesproken. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan want mijn Batak was nonexistent, evenals zijn Nederlands, maar met een mengelmoes van bahasa (rudimentair bij mij) en engels (nauwelijks bij hem) en gestut door een beetje latijn (men blijft katholiek nietwaar) konden we ons een beetje verstaanbaar maken. Lang verhaal kort, met horten en stoten. 

Het kerkje bleek gesticht te zijn door de Witte Paters,  de paters van Mill Hill, een missionarissenorde die  – een rusthuis heeft, Vrijland, bij Oosterbeek. Toen viel het kwartje, want dan had de parochie van st.Bernulphus daar ook een bijdrage geleverd. Er hing ook een icoon van Maria van Altijddurende Bijstand, hetgeen me een warm gevoel gaf. En terwijl ik daarnaar keek hoorde ik me vragen waarom de kerkklok niet had geluid. Dat leidde tot enige consternatie en ik werd meegetroond de sacristie in, waar op een grote tafel een zware bourdonklok. (Vivos voco, mortuos plango, fulgura frango) stond. Kennelijk in Nederland gegoten.  En de priester wist me duidelijk te maken dat de kerktoren af was, ze deze klok hadden maar dat het geld voor een klokkestoel om die klok erin te hangen nog ontbrak. Naïef als ik was vroeg ik naar het bedrag. Dat bleek omgerekend in USDollars een aardige duit, niet bovenmatig maar volstrekt buiten het bereik van deze doodarme lieden. En toen gebeurde het. Alsof moeder Maria me een duwtje gaf. Ik pakte mijn portefeuille en keek erin. En daarin zaten dollarbiljetten en ik wist ook hoeveel. Precies dat bedrag. Wat doe je dan? Je zucht eens diep en je geeft de inhoud van je portefeuille aan de priester met de woorden: Hier, dank moeder Maria hiervoor. Want het was me volkomen duidelijk dat de H. Moeder van Altijddurende Bijstand ditmaal niet mij bijstond maar gebruikmakend van de stille kracht en mij als vehikel deze parochie een handje hielp. Ik moest natuurlijk mijn naam inschrijven in het register van de parochie; en toen de parochianen ontdekten dat ik. – middle name – Maria heet raakten ze uitzinnig van vreugde. Ik moest voorin de kerk gaan staan en de hele parochie zong te mijner ere een litanie van Maria en bij het afscheid beloofde de priester om voortaan altijd op deze dag een mis voor me te lezen………

Lourdes en mijn lieve moeder

Jaren zijn voorbijgegaan met ups en downs en zo ook in het leven van een voormalige misdienaar….die inmiddels bij Defensie werkt, majoor bij het reservepersoneel is en werkzaam in de personeelsbeleidsaangelegenheden.  Ik heb een niet te verwaarlozen bijdrage geleverd aan het totstandkomen van de Veteranenwet en heb mijn contacten in de veteranenwereld. En ook het geestelijk leven is weer op gang gekomen. Zo ben ik bevriend geraakt met Menachem, de hoofdkrijgsmacht rabbijn. Deze nodigde me in december 2016 uit voor een pre-chanukkah diner in Amsterdam. Dat was zeer bijzonder maar ook een mooie aangelegenheid. En bij die gelegenheid maakte ik kennis met Mouk. Mouk is een gewezen adjudant van de marechaussee, een Marokkaanse moslim, ook uitgenodigd door Menachem die een goede vriend van hem is geworden. En het klikte op de een of andere manier tussen ons en we raakten uitgebreid in gesprek. Enfin, het jaar daarop, ook weer ter gelegenheid van Chanukkah was ik daar weer en ook Mouk. En Mouk was hevig opgewonden. Hij sprak me aan en vertelde, dat hij die zomer in Frankrijk was geweest om spirituele plaatsen te bezoeken en dat hij ook, ik geloof dat het Reims was, een kathedraal had bezocht. En toen hij daar was moest hij naar een winkeltje in die kathedraal en hij moest voor mij iets specifieks kopen, die opdracht kreeg hij. Dus dat deed hij, hij liet het me zien, het was iets kleins en hij wist niet wat het was en wat de tekst erop betekende maar hij had opdracht om juist dat voor mij te kopen. Het bleek een Christoffelmedaille.

Ik vertelde Mouk wat het was en wie st Christoffel was.

Die soldaat was geweest en de machtigste koning wilde dienen. En van die koning had gehoord dat de duivel machtiger was dan hij. En die de duivel had willen dienen en van hem hoorde dat Christus machtiger was dan hij. En die niet wist hoe hij Christus moest dienen en maar veerman was geworden en mensen over de rivier hielp. En die in een stormnacht na drie keer te zijn geroepen een kind had gedragen over de rivier. En dat dat kind zo zwaar werd dat hij bijkans verdronk. Niet zo gek want dat kind was Christus en hij droeg hem en de zondenlast van de wereld over de rivier. En Christus gaf hem opdracht om het geloof te verspreiden en als teken daarvan raakte zijn dorre staf, gelijk die van Aäron, weer in bloei. En dat Christoffel de patroon is van onder andere  de motorrijders. 

En terwijl ik dat vertelde en nu weer terwijl ik dit schrijf schoten mijn ogen vol tranen. Want ik zat toen te dubben of ik het zou aandurven om deel te nemen aan de Militaire Motorbedevaart naar Lourdes. En mijn in 2009 overleden moeder had 25 jaar in het bestuur van de Lourdesbedevaarten gezeten en was diverse malen naar Lourdes geweest. En ze bemoeide zich nog zo af en toe met mijn leven, dus ook door met hulp van Moeder Maria een marrokaanse moslim opdracht te geven om in een franse kathedraal een duitstalige christoffelmedaille te kopen voor haar zoon…..

Ik heb deelgenomen aan die bedevaart, twee keer en beide keren bijzondere dingen meegemaakt. Maar dat is voor een ander verhaal, hoe ik zonder erom te vragen genas van een hinderlijke kwaal en hoe ik bij de Grote Kruisweg in Lourdes tot het besef kwam dat Simon van Cyrene staat voor degenen, zoals alle veteranen, die een taak oppakken als alle anderen, zoals de discipelen, ervan door gaan en die taak tot het uiteindelijke einde uitvoert.

Ik herinner me de vicaris-generaal die zag dat die majoor aangedaan was door de Grote Kruisweg, waar de staties geen schilderijen zijn maar meer dan manshoge goudkleurige beeldengroepen. Waar Simon van Cyrene niet alleen op de vijfde statie voorkomt, maar het kruis meehelpt te dragen, helemaal naar Calvarië en die verschrikt toekijkt bij de kruisiging en wanhopig wegrent bij de dood van Christus aan het kruis. En hij wees me erop, dat in het evangelie van Marcus (15: 21) vermeld wordt dat Simon van Cyrene de vader was van Rufus en Alexander. Een betekenisloze vermelding tenzij je beseft dat Marcus schreef aan de Christenen van Rome. En hij dus zegt; Simon was de vader van Rufus en Alexander, die kennen jullie, zij behoren tot onze gemeente. De volharding van de vader brengt de zonen tot het Christendom. Het heeft me nooit meer losgelaten.

Maar Lourdes voerde mij ook weer terug naar Oosterbeek. Want ik kwam daar Jaap, een gehandicapte veteraan tegen, met Hans, zijn vriend en begeleider. Zij deden een beroep op mij in mijn professionele capaciteit bij Defensie en ik beloofde na terugkeer hen op te zoeken om hen bij te staan. Zij bleken te wonen in Oosterbeek, vlak bij de st.Bernulphuskerk waar ik hen opzocht.  En na enig heen en weer praten bleek dat Hans ook school was gegaan bij de r.k. jongensschool en dat we een jaar bij elkaar in de klas hadden gezeten. Die klas bestond in die tijd uit 42 jongens…….

Tot slot

Hoe ik ook draai of keer,  alle paden leiden een keer naar de st.Bernulphuskerk. Ik ben in Den Haag lid van societeit De Witte geworden. Ik ben lid van een kleine tafel, een vriendenkring en we hebben Oosterbeek bezocht, het airborne museum, de begraafplaats en de staties van Jan Toorop. En daar raakte ik in gesprek met de custos die een klas boven mij op dezelfde school had gezeten. Hij waarschuwde al voor een eventuele sluiting van de kerk. En in De Witte heb ik deelgenomen aan het initiatief van Jasmijn om een Veluwetafel op te richten. En Jasmijn blijkt in dezelfde straat als ik te hebben gewoond, alleen niet tezelfder tijd. En haar vader heeft er destijds voor gezorgd dat de kruiswegstaties verzekerd werden want niemand had een flauw idee…..

En nu gaat de kerk aan de eredienst worden onttrokken. Ik hoop maar dat de kruiswegstaties daar blijven en toegankelijk voor het publiek. En dat de icoon van Maria van Altijddurende Bijstand in haar kapelletje ook blijft.

Het is dit jaar nog te slecht weer geweest om motor te rijden. Maar het zal deze keer een droevige tocht worden. …

Rijswijk, 21 april 2024

Werner M. Schwab